≡ Menu

Wetenschapscafé 16 november 2011

Rubens: echt of vals?

In dit wetenschapscafé ging Arnout Balis in op de toedelingproblematiek die regelmatig speelt bij werken van Vlaams meesters uit de 16e en 17e eeuw. Daarbij had de spreker specifiek aandacht voor zijn ervaringen bij de beoordeling van werken die mogelijk van de hand van Rubens zijn.

Toedelingsproblematiek

In zijn inleiding wees de spreker op de diverse vormen van authenticiteit die bij schilderijen kunnen spelen. Hij sprak daarbij over een groot grijs schemergebiedgebied. Hij noemde daarbij de volgende mogelijkheden:
  • de pure vervalsingen
  • kopieën
  • restauraties die de authenticiteit hebben beïnvloed en
  • werken die zonder discussie aan een bepaalde meester kunnen worden toegewezen.
Vervolgens behandelde hij al deze vormen, waarbij voorbeelden werden getoond.

Pure vervalsingen

Hierbij is sprake van het bewust hanteren van de identiteit van een bekende kunstenaar. De vervalser signeert met de naam van de echte meester. Een bekende vervalser is Han van Meegeren. Bij zijn vervalsing van Vermeer met het werk de Emmaüsgangers speelde hij in op de verwachting dat er nog werken van Vermeer met Bijbelse taferelen zouden zijn.

Kopieën

Zeker in de tijd van de grote Vlaamse meesters was er een zeer grote vraag naar werken van die meesters. Om aan deze vraag tegemoet te komen hanteerde men wel de werkwijze om een bestaand werk te kopiëren, soms gebeurde dat door de meester zelf of door leerlingen uit zijn atelier. Daarbij kon het gebeuren dat een onderdeel van het tafereel werd veranderd of iets werd toegevoegd. Er waren professionele kopieerders. In Antwerpen zaten er op de Vrijdagmarkt beroepskopieerders.

Restauraties

Veel van de werken die uit de Middeleeuwen stammen zijn in latere jaren gerestauriseerd. Daarbij was soms sprake van creatieve toevoegingen, waarbij het werk meer in overeenstemming werd gebracht met de gewijzigde ideeën. Aan de documentatie van deze “correcties”/”toevoegingen” werd in bepaalde gevallen onvoldoende aandacht besteed. Bij de door de spreker getoonde gerestaureerde werken waren er waarbij nog maar 1/3 van het werk oorspronkelijk was.

Eigen werk

Hierbij bestaat geen twijfel bij de uitspraak aan wie het werk wordt toegeschreven.

Bij werken die vervaardigd zijn in het atelier van een meester hoeft niet direct gegarandeerd te zijn dat het werk in zijn geheel van de hand van de meester is. Zo was er zo’n grote vraag naar werken van de hand van Rubens dat hij zich uit commerciële overwegingen liet assisteren in zijn atelier en de meester slechts instond voor de meer karakteristieke onderdelen van het werk. In zijn latere jaren werd de noodzaak van deze vorm van assistentie nog vergroot doordat Rubens jicht kreeg.

Rubens maakte zelf ook kopieën van eerder werk. Verder had Rubens de gewoonte om zijn werken niet te signeren.

Methoden bij toedelingsonderzoek

Bij het toedelingsonderzoek wordt van verschillende technieken gebruik gemaakt: Op de eer-ste plaats is er de beoordeling van compositie en schildertechniek, waarbij wordt beoordeeld of deze als passend bij de meester kunnen worden gezien.

Daarnaast wordt gebruik gemaakt van technisch onderzoek naar het gebruikte materiaal, zoals doek en verf. Zo is het duidelijk dat bij het gebruik van het uit de 18e eeuw stammende Pruisisch blauw het werk niet uit de 17e eeuw of eerder kan zijn. Ook de ouderdom van het gebruikte doek kan men vaststellen. Vervalsers gebruikten dan ook bewust oud materiaal, zoals onbedrukte pagina’s uit oude boeken voor prenten of schilderde oude doeken over.

Door gebruik te maken van infraroodreflectografie en röntgenstralen kan worden nagegaan of het doek geheel of gedeeltelijk is overgeschilderd, waarmee een beeld kan worden verkregen van eventuele al te enthousiaste restauraties.

Bij de beoordeling is de ervaring van groot belang. Zo kan men daarbij bij voorbeeld gebruik maken van het inzicht dat vervalsers bij het maken van het werk minder spontaan werken; doordat zij meer zwoegen is dat voor een geoefend oog aan de penseelstreken te zien.

De kunde en de gave om te beoordelen moet aangeleerd worden en het is zeker niet aan een ieder gegeven om zich dit voldoende eigen te maken. Daarbij is een kritische blik van groot belang. Bij het beoordelingsproces is ook een zekere retoriek van belang. Het gaat er daarbij om de andere beoordelaars te kunnen overtuigen vanuit de instelling: “kijk, zoals ik kijk”.