16/03/2011
Tijdens de voorbije twee eeuwen veranderde de maatschappij sneller, grondiger en grootschaliger dan ooit in de loop van de menselijke geschiedenis gebeurde. De industriële en technologische ontwikkeling lag aan de basis van nieuwe gebouwen, infrastructuur, gebruiksvoorwerpen en gedragspatronen.
Hoe keken onze voorouders naar deze realisaties? Wat betekenen ze voor ons en welke betekenis kunnen ze in de toekomst krijgen? Moeten wij oude industriële gebouwen en installaties behouden, net zoals de kloosters, kerken en kastelen uit middeleeuwen en renaissance? En als we ze behouden: welke (maatschappelijke) functie(s) kunnen wij er dan aan geven? Kan het industrieel erfgoed ontstaan geven aan een nieuwe vorm van cultuurtoerisme?
Het industriële en technische verleden van Vlaanderen is onvoldoende bekend en gewaardeerd, ook in Vlaanderen. Een enquête enkele jaren geleden in het laatste jaar van een grote secundaire school toonde aan dat slechts vier van meer dan 250 leerlingen wisten dat Leo Baekeland iets met bakeliet te maken had. Namen van uitvinders en technici als Gevaert, Vierendeel, Magnel, Van Steenkiste, Walschaerts,… of figuren als Simons en De Ridder bleken grotendeels onbekend. In de vlasstreek weten leerlingen ternauwernood nog dat Vlaanderen eens het wereldcentrum van technologische vernieuwing in de vlasvezelbereiding was… en dat Vlaamse firma’s stoommachines aan Egypte en Griekenland leverden of bruggen bouwden in Italië en Portugal wordt als een fait divers beschouwd.
Moeten we het verleden niet kennen om het heden te begrijpen en om de toekomst te beheersen? Of, zoals een Chinees spreekwoord zegt: om een rivier in te tomen moet je haar bron en haar bovenloop kennen…
Adriaan Linters is voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie, lesgever op Sint-Lucas en auteur van een aantal boeken.