≡ Menu

Wetenschapscafé 18 januari 2012

Informatietechnologie en onze privacy – Hoe ver is Big Brother?

Raf Jespers opent zijn voordracht door te memoreren dat in de Verenigde Staten wetten dreigen te worden aangenomen, waarbij van overheidswege censuur op het internet mogelijk zal zijn door het blokkeren van websites. Met dit item vers uit de actualiteit zet hij de trend voor het onderwerp van deze avond.

Vervolgens wijst hij op ontwikkelingen in België die bedreigend zijn voor de privacy, zoals:
– het steeds massaler gebruik van gesofisticeerde camera’s (bv. in Mechelen en bij De Lijn),
– het bij de MOBIB-pas in Brussel opnemen van identiteitsgegevens waarmee de gebruikers in combinatie met de ook opgeslagen gegevens over hun gebruik van het openbaar vervoer perfect te volgen zijn,
– het idee om de nieuwe paspoorten te voorzien van de mogelijkheid om personen vanop afstand te checken.
Dit alles schept mogelijkheden om elke persoon perfect te volgen, zonder dat deze daar enig besef van hoeft te hebben en iets tegen deze praktijken kan ondernemen.

Door het steeds groeiende aantal databestanden – elke Belg zit in minstens 300 bestanden – is het door combinatie van gegevens inmiddels mogelijk om een analyse te maken van wat een burger denkt en voelt.

De zogenaamde sociale media kunnen hierbij een cruciale rol spelen. Op basis van alle informatie die direct of indirect aan deze media wordt “toevertrouwd” is een duidelijk beeld te vormen van iemands gevoelens en gedachten. Men vergeet gauw dat deze media een duidelijk winstbejag nastreven en dat alle informatie die wordt doorgegeven tot in het oneindige kan worden bewaard. De omvang van bv. Facebook is gigantisch: sinds zijn start in 2004 maken 1 op 12 van de 7 miljard wereldburgers er gebruik van. Men mag echter niet vergeten dat Facebook een Amerikaans bedrijf is met dito mores! De via Facebook verzamelde informatie wordt tegen betaling gebruikt om gericht reclame te maken. Was het in de eerste jaren nog enigszins strikt in zijn toepassingsmogelijkheden en schermde het de privacy van de gebruikers enigszins af, dan hanteert Facebook momenteel het standpunt dat elke “klant” zijn eigen privacy moet beschermen en worden de gebruiksmodaliteiten ervan aangeboden zonder dat er sprake is van enige beperking.

Je krijgt het idee dat de zorg voor privacy de laatste jaren niet meer opportuun is. In de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw was Orwells “1984” met de daarbij geïntroduceerde Big Brother nog een schrikbeeld, maar nu lijkt dat niet meer van belang. Hierbij speelt de algemene reactie na 9/11 een rol, waardoor controle vanuit politieke motieven acceptabel is geworden en een terugval van de mensenrechten werd aanvaard vanwege een verondersteld hoger belang.

Deze verminderde zorg voor de privacy is des te opvallender als men beseft dat al in het eerste decennium van de 21ste eeuw de idee van totale controle – gebruik makend van digitale voorzieningen zoals iemand volgen en bovendien een duidelijk beeld van diens opvattingen en voorkeuren krijgen – realistisch is geworden.

Vanuit regeringskringen lijkt er niet veel aandrang te zijn om deze dreiging van een bewakingsstaat af te wentelen door het nemen van privacybeschermende maatregelen. Maar het moet een regering wel degelijk een zorg zijn dat het democratische bestel goed kan functioneren! Essentieel daarvoor is dat elke persoon vrij zijn mening kan uiten, ook al bestaat de mogelijkheid dat deze mening voor de huidige of toekomstige regeringen niet welgelegen is. Door het ontbreken van privacybeschermende regelgeving ontstaat een situatie waarbij mensen niet meer vrij durven te handelen uit angst ooit geconfronteerd te worden met informatie over hun doen en laten. Immers, wie beseft onder permanente controle te staan kan niet meer vrij denken, ageren of schrijven. De toenemende aantasting van de privacy vormt dan ook een direct gevaar voor de vrije meningsuiting, de organisatievrijheid en daarmee de democratie.

Ook op het Europees vlak zijn er ontwikkelingen die een potentieel gevaar voor de privacy inhouden, zoals het beoogde Kaderbesluit dataretentie, waarmee digitaal opgeslagen gegevens 6 maanden worden bewaard, en de Europese veiligheidsarchitectuur (COSI, IPO en Eurodac).
Daarbij heeft de Europese Unie een grote invloed gekregen op de regelgeving op het vlak van justitie en migratie, waarop democratische controle eerder beperkt is.

Gezien de consequenties waartoe deze ontwikkelingen kunnen leiden, heeft Raf Jespers het boek Big Brother in Europa geschreven. Dit ook vanuit de frustratie dat de discussie bleef hangen in een juridisch discours, terwijl de impact natuurlijk veel breder is en er eigenlijk sprake is van de dreiging van een controlemaatschappij. In zijn boek pleit hij ervoor dat er een charter moet komen, waarbij onder meer het uitgangspunt van proportionaliteit wordt gebruikt. Daarmee wordt voorkomen dat al te gemakkelijk wordt besloten tot massascreening. Wil men overgaan tot zulk een screening, dan kan dat slechts voor die personen bij wie een concrete aanleiding aanwezig is. Een rechter zou moeten besluiten voor wie de specifieke screening geldt.

De discussie naar aanleiding van de gezichtspunten van Raf Jespers was redelijk levendig. Ook de visie dat men, zolang men niets verkeerds doet, niet bevreesd hoeft te zijn, kwam daarbij aan de orde, evenals het idee dat de digitale controle in de plaats is gekomen van de sociale controle, die nu minder lijkt dan vroeger. Anderen lieten blijken wel degelijk een dreiging van de privacy te onderkennen, waarbij werd gesteld dat het moeilijk is om mensen te laten beseffen welk gevaar er dreigt, omdat er tot op heden nog geen grote misbruiken zijn geconstateerd.