17/12/2014
Wellicht is filosoferen zo oud als het bewuste reflecteren over het eigen bestaan en de omringende wereld. In elke cultuur is er dan ook een of andere vorm van filosofie terug te vinden, meestal verweven met mythologie en religie. Alleen in het Westen is er iets merkwaardigs gebeurd dat ook de loop van zijn geschiedenis grondig heeft onderscheiden van die van andere beschavingen. Toen in het antieke Griekenland een denken op gang kwam dat tezelfdertijd gestalte gaf aan de dialectische filosofie, de formele logica en de axiomatische deductieve wiskunde, kon niemand voorzien dat die aanvankelijke speculatieve rationele wijze van denken, na welhaast twee millennia zonder enig praktisch nut, zou resulteren in een succesvolle wetenschappelijke methode die de westerse beschaving in een onvoorstelbare versnelling heeft gebracht met de schokgolven van de industrialisatie en de informatisering.
Sindsdien is er ook een innige band gebleven tussen de wiskunde en de filosofie. Nadat Descartes, Leibniz en Spinoza de rationele methode nog een flinke duw in de rug hadden gegeven, zijn zowel de filosofen van de Verlichting als de latere wetenschapsfilosofen steeds dezelfde weg blijven bewandelen. De buitengewone efficiëntie van de wiskunde om niet alleen de fenomenen van de werkelijkheid te beschrijven en te manipuleren maar zelfs bepaalde aspecten ervan te voorspellen, moet elke hedendaagse filosoof doen reflecteren over de relatie tussen het menselijke brein en de diepere natuur van de werkelijkheid waarvan het zelf een evolutionair deel is.
Rik Verhulst is hoofdauteur van diverse studieboeken en doceerde aan de Lerarenopleiding van de Karel de Grote-Hogeschool in Antwerpen.